Met het Mac OS X-besturingssysteem kunnen gebruikers alleen softwaremirrors en stripe-sets maken (RAID 0). Voor de laatste is het nodig om enkele parameters op te geven bij het maken van hun virtuele tegenhangers in R-Studio voor gegevensherstel. Als die niet bekend zijn, hebben ze hoogstwaarschijnlijk de volgende standaardwaarden:

• Verschuiving: 0
• RAID-type: RAID0 (Stripe-set)
• Blokgrootte: 32 kb (64 sectoren)
• Blokkeervolgorde: Standaard

Een typische virtuele RAID-opstelling voor een dergelijke stripe-set wordt getoond op de afbeelding.

Afb. RAID-parameters en lay-out voor een standaard softwarestripe-set gemaakt in Mac OS X
Klik op de afbeelding om te vergroten

Let op het volgende:

• De virtuele RAID moet worden gemaakt op basis van de Raid-partities.
• De RAID-parents moeten in de juiste volgorde worden geplaatst.
• De parameter Blokgrootte kan andere (niet-standaard) waarden hebben: 16 KB (32 sectoren), 64 KB (128 sectoren), 128 KB (256 sectoren) en 256 KB (512 sectoren).

Houd er rekening mee dat stripe-sets (RAID 0) geen enkele manier bieden om gegevens te beschermen tegen verlies als gevolg van schijfstoringen. Als een schijf van een dergelijke RAID-lay-out fysiek niet meer kan worden hersteld, gaan alle gegevens van de volledige RAID-configuratie volledig verloren.

Als alle schijven van een stripe-set (RAID 0) in orde zijn en geen gegevens erop beschadigd zijn, zou R-Studio in staat moeten zijn om de structuur ervan te reconstrueren en de bestanden te herstellen.